In de late Middeleeuwen was het bezit van tijdmeters een zaak van overheden, die de publieke tijd bepaalden. Met de komst van het slingeruurwerk kwam de tijdmeter binnen handbereik van welgestelde particulieren. Niet langer waren zij aangewezen op het locale uurwerk in de kerk- of stadhuistoren. Zichzelf respecterende burgers schaften een eigen klok aan om de tijd op af te lezen. De betrouwbaarheid van het door Christiaan Huygens uitgevonden slingeruurwerk verzekerde de eigenaar van een correcte dagindeling. Het bezitten van een privé-klok gold al snel als statussymbool.
De koopkracht van de eigenaar kwam in toenemende mate tot uitdrukking in de vormgeving en het gebruik van luxe materiaal als exotische houtsoorten en edele metalen. In de 18e eeuw groeide Amsterdam uit tot wereldwijd centrum voor de vervaardiging van luxe staande klokken met extra toeters en bellen. De individualisering zette zich nog verder voort in tijdmeters die men buitenshuis kon meenemen. Dit waren luxe zakhorloges, waarmee heren zich graag profileerden als welgestelde man van de wereld. De uurwerkjes waren vaak gevat in gouden of zilveren kasten met gedreven versieringen.