Als afsluiting van het tentoonstellingsproject Het Tijdnetwerk organiseerde het Museum van het Nederlandse Uurwerk/Museum Zaanse Tijd een dag met een symposium, een bezoek aan de tentoonstelling en een excursie naar een torenuurwerk.
Het dagvoorzitterschap was in handen van de astronoom prof. Ed van den Heuvel, die de sprekers inleidde en het tijdschema strak in de hand hield.
In zijn welkomstwoord ging prof. Kees Grimbergen, scheidend voorzitter van de Stichting Museum van het Nederlandse Uurwerk, in op een eerder symposium van het museum,“Going Dutch”.
Dit symposium was gewijd aan de introductie van het slingeruurwerk in de Gouden Eeuw. De titel was ontleend aan een publicatie van de recent overleden historicus Lisa Jardine (1944-2015). Grimbergen resumeerde een aantal mijlpalen in de toenemende nauwkeurigheid van de tijdmeting. Bij de eerste mechanische uurwerken rond 1200 lag de nauwkeurigheid in de orde van een kwartier per etmaal. Vervolgens waren de uitvinding van het mechanische slingeruurwerk door Christyiaan Huygens (1656) en de scheepschronometer door John Harrison (ca. 1750) van belang. In de vorige eeuw werden nieuwe normen gezet door het Synchronome slingeruurwerk van William Hamilton Shortt en Frank Hope-Jones (1921), het kwartsuurwerk van Warren Marrison and J.W. Horton (1927) en de cesium atoomklok van Louis Essen en Jack Parry (1955).
Dr. Teun Koetsier, als historicus en filosoof werkzaam aan de Vrije Universiteit, ging in op de stelling van de historicus en techniekfilosoof Lewis Mumford dat niet de stoommachine, maar het uurwerk de voornaamste drijfveer betekende voor de industriële revolutie.
De technische ontwikkeling in de textielindustrie werd als voorbeeld aangevoerd. Klokkenmakers wisten roterende bewegingen om te zetten in complexe bewegingen. De technische specialisten die bij de ontwikkeling van machines werden ingeschakeld waren veelal klokken- en automatenbouwers. Dit gold ook voor andere belangrijke uitvindingen, zoals de stoommachine. Klokken waren, evenals automaten en planetaria, een metafoor die de machinebouwers en wetenschappers tijdens de Industriële revolutie inspireerde. Ook het uurwerkmaken zelf ontkwam niet aan de invloed van de mechanisatie. In het Britse Prescot ontstond in de 18e en 19e eeuw een bloeiende horloge-industrie, die een duidelijke arbeidsdeling kende.
De klok had in het proces ook een disciplinerende betekenis. Het nieuwe tijdsbesef, als ordenende en disciplinerende factor, had een grote impact op het wereldbeeld. Het uurwerk was instrumenteel voor het maken van afspraken.
Dr. Jan Korsten, zakelijk directeur van de Stichting Historie der Techniek, ging in op de wisselwerking tussen de techniek en de samenleving.
Rond 1750 begint in Nederland de ontwikkeling naar een kapitalistische samenleving. Randvoorwaarden hiervoor waren o.m. de rol van de overheid als aanjager, het ontstaan van infratsructurele netwerken, de doorbraak van de stoomenergie en de opkomst van het grootbedrijf. Er zijn feitelijk drie industriële revoluties te onderscheiden: die van de stoomenergie, die van de elektriciteit en die van de computer.
In de eerste decennia van het Koninkrijk der Nederlanden ontstonden netwerken van waterwegen en rijkstraatwegen. Het Noord-Hollands kanaal, de spoorweg Amsterdam-Haarlem en de eerste telegraaflijn waren de startpunten van snel groeiende netwerken. Thorbecke legde rond 1850 met de nieuwe grondwet het fundament voor een stabiele liberale eenheidsstaat.
Rond 1890 vond er een doorbraak plaats van het grootbedrijf. In 1891 ontstond Philips in Eindhoven. Rond 1900 waren zo’n 7000 werknemers werkzaam in de textielindustrie in Enschede. Maatschappelijk tekende zich de opkomst van de verzuiling af met een georganiseerd maatschappelijk middenveld. Misstanden, zoals lange werktijden en kinderarbeid, deden de vakbeweging onstaan.
De lezing van drs. Carel Hofland, directeur van Museum Zaanse Tijd/Museum van het Nederlandse Uurwerk, ging over elektrische horlogerie in een veranderend land. Horlogerie, tijdmeetkunde, bestond al lang voor de uitvinding van het elektromagnetisme, maar ondervond daarvan grote gevolgen. Handmatig opwinden was niet meer nodig, er werd een grotere nauwkeurigheid in de tijdmeting bereikt en de tijd kon via netwerken gedeeld worden.
De tijdmeting werd hierdoor een factor in de modernisering van Nederland. Meer eenheid in de tijdmeting en een betere coördinatie van het gebruik van de nieuwe infrastructuur door het delen van exacte tijd droegen bij aan de vooruitgang. Een derde aspect van modernisering is de “verwetenschappelijking” van de technologie, waarvan ook de uurwerkindustrie blijk gaf.
Oorspronkelijk was het tijdbegrip plaatsgebonden en absoluut. Door de ontwikkeling van de tijdmetingstechniek (de scheepschronometer) ontstond een statisch tijdnetwerk, een universele tijd, die diende als raster voor plaatsbepaling. Door Einstein kwam ook de bovennatuurlijkheid van de tijd op losse schroeven te staan. Tijd werd een afspraak tussen mensen. Het Tijdnetwerk was noodzakelijk om deze universele relatieve tijd te delen. Het gevolg was een verandering van de waarneming van de tijd.
Aan de hand van een aantal voorbeelden werd de ontwikkeling van het Tijdnetwerk in Nederland geschetst. Het blijkt ook te gaan om een netwerk van personen, voor wie de elektrische tijdmeting een plaats heeft in de ontwikkeling van de samenleving. Verder blijkt dat de ontwikkeling van de tijdmeters een nauwe relatie heeft met de ontwikkeling van netwerken zoals het telegraafnet, het telefoonnet, het elektriciteitsnet en de radio. De lezing werd besloten met Maus Gatsonides, de uitvinder van de flitspaal.
Tijdens de lunchpauze werd dankbaar gebruik gemaakt van de gelegenheid het door de Stichting tot Behoud van het Torenuurwerk gerestaureerde torenuurwerk van de fa. Eijsbouts te bezichtigen. Dit uurwerk is in werking in de klokkentoren van de Stoomhal.
De deelnemers genoten van het weidse uitzicht over het industriële erfgoed aan de Zaan en van de deskundige toelichting van de heren Jan Scholtens en Wim Konijn van genoemde stichting.
Dr. Rob van Gent, als astronoom verbonden aan de Universiteit van Utrecht, schetste de historische ontwikkelingslijn van de tijdmeting in de Lage Landen. Sinds de oudheid werden ook in Nederland zonnewijzers gebruikt voor de tijdmeting overdag. Daarbij werd het etmaal verdeeld in twaalf dag- en twaalf nachturen, die – al naar gelang het seizoen – in lengte van elkaar verschilden. Het verschil tussen zomeruren en winteruren beloopt maximaal een factor 2. Toch werden er reeds in de middeleeuwen door sommigen gelijke uren bijgehouden.
De eerste mechanische klokken ontstonden in de 14e eeuw. Een doorbraak vormde in 1656 het slingeruurwerk van Christiaan Huygens. Uurwerken werden over het algemeen gelijkgezet op de middaglijn, zoals die op zonnewijzers wordt weergegeven. Uiteraard is hier sprake van plaatselijke zonnetijd.
In de 19e eeuw werd de middelbare zonnetijd gehanteerd, daarnaast werd gebruik gemaakt van de Amsterdamse Tijd (meridiaan van de Westertoren), bepaald door de Leidse Sterrenwacht (F. Kaiser), en van de Greenwich Tijd (toen de officieuze universele tijdstandaard). In 1909 werd de tijd van Amsterdam (met bijna 20 minuten afwijking t.o.v. Greenwich) de officiële Nederlandse tijd. Op 16 mei 1940 gingen op bevel van de bezetter de Nederlandse klokken een uur en 40 minuten voorwaarts. Dat hield verband met de gelijkschakeling met de Midden-Europese Tijd (MET) enerzijds en het gelijktijdig ingaan van de zomertijd anderzijds. Sinds 1958 wordt in Nederland MET als de officiële tijd aangehouden.
Marli Falize is organisatiedeskundige met een bijzondere belangstelling voor de betekenis van tijd in haar vakgebied. In haar lezing ging ze in op wat tijd voor mensen betekent. Er zijn vier soorten tijd te onderscheiden: De Absolute Tijd van de hemellichamen (zoals gedefinieerd door Leo Smolin), de Relatieve Tijd (zoals gedefinieerd door H. Bergson), de Lineaire Tijd (zoals gehanteerd door Galileo en Huygens) en de Circulaire Tijd (zoals ervaren in de Klassieke Oudheid en de Middeleeuwen).
Sinds de 19e eeuw kennen we een absolute lineaire tijd (klokkentijd), de tijd van de zegswijze “Tijd is geld”. Tussen 1903 en 1911 ontwikkelde Frederic Taylor het “Scientific management”. Vanuit dezelfde gedachte ontstond de prikklok (Willard Bundy, 1888). Henry Ford introduceerde in 1913 de lopende band om schaalvergroting in het productieproces te kunnen garanderen.
Ook de mijnbouwingenieurs van de in 1898 opgerichte Staatsmijnen pasten tussen 1915 en 1939 deze Amerikaanse werk- en denkwijzen toe. De belangrijkste factor hierin vormde de werktijd. Prikklokken werden ingevoerd, waarbij iedere mijnwerker een verplichte penning kreeg toebedeeld. De mijnwerkers werden in de praktijk zelfs aangesproken met het penningnummer. De crisis van 1929 leidde tot een prijsval van steenkool. Minder geld betekende minder tijd om dezelfde productie te kunnen garanderen. Tijdens het interbellum kwam vaak het zogeheten “oogsidderrverzuim” voor, naast uitval door stress als gevolg van overbelasting.
Ook de economische crisis van 2008 bewerkstelligde in veel bedrijven stress door overbelasting. Een tijdsbestedings-onderzoek uit 2013 toonde stress-gerelateerd arbeidsverzuim aan. Veel tijd wordt tegenwoordig besteed aan reistijden, wachttijden en mantelzorg. Het synchroniseren van ritmes vraagt energie van ons zenuw- en hormoonstelsel, wat tot overbelasting leidt. Dit vraagt om een nieuwe manier van leven, waarin meer ruimte ontstaat voor een circulair/relatief tijdsbesef. Rust vormt bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van trainingsprogramma’s in de topsport. De filosoof H. Bergson spreekt in dit verband over “Innerlijke Tijd”.
Dr. Hans Goedkoop, historicus, auteur en presentator van het televisieprogramma Andere Tijden, ging in zijn bijdrage in op de tijd in de IJzeren Eeuw. Tijd heeft verschillende aspecten.
De foto uit 1868 van Johann Heinrich Schönscheidt van de brug over de Lek bij Culemborg, een titelbeeld van de serie De IJzeren Eeuw, roept vele vragen op over tijd, plaats en richting. Goedkoops eigen experiment met tijd in de Enschedese textielfabriek van Van Heek wijst uit dat de perceptie van de tijd, maar ook van je eigen positie, sterk afhankelijk is van je standpunt.
Het is vaak maar hoe je het bekijkt. Verschijnselen die in de 19e eeuw als verontrustend werden gezien, kunnen retrospectief hebben bijgedragen aan een gunstige ontwikkeling. Zonder crisis geen vooruitgang.
Is het verslag verkrijgbaar? Daarnaast iets ander :inmiddels zijn de 4 boeken uit over de horloge in het bezit van het museum. Kopt dat er een map uitkomt waarin de vier boekewerken beschermend opgeborgen kunnen worden. Zo ja dan zou ik fdeze graag ontvangen