In 2005 konden bezoekers van het Museum van het Nederlandse Uurwerk volledig uit hun koekoeksklok gaan. Dat jaar organiseerde het museum namelijk een goed bezochte wisseltentoonstelling getiteld “Van koekoeksklok tot regulateur” over deze populaire klokken uit het Zwarte Woud. Voor de expositie kon een beroep worden gedaan op een uitgebreide particuliere verzameling. Daarnaast waren er een aantal tot de verbeelding sprekende klokken met figuurmechaniek ter beschikking gesteld door het Deutsches Uhrenmuseum in Furtwangen, terwijl Museum Speelklok een bijzonder stuk uit de muzikale collectie bijdroeg. Bezoekers van de tentoonstelling werden begroet door een “Uhrenmännle”, een traditionele 18e eeuwse klokkenverkoper, zoals deze handelaars in het voorjaar hun waren aan de man brachten.
In 1740 waren in het Zwarte Woud reeds 31 zelfstandige uurwerkmakers actief. Oorspronkelijk waren dit boeren die in de wintermaanden klokkenmakerij als thuiswerk bedreven. De eerste uurwerken werden vervaardigd uit hout en hadden een waag als regelorgaan (zgn. ‘Waaguhren’). Christian Wehrle uit Simonswald verving in 1740 de waag door een slinger. Deze werd aangebracht vóór de wijzerplaat (zgn. ‘Vorderpendel’; ‘Kuhschwanzpendel’of ‘Kurzschwanzpendel’).
Tussen 1780 en 1880 was de getoogde vorm van de wijzerplaat het meest gangbaar bij de klokken in het Zwarte Woud. Werden ze aanvankelijk beschilderd of met papier beplakt; in de 19de eeuw genoot vooral de gelakte wijzerplaat (zgn. ‘Lackschild’) een grote populariteit. Ze bestonden veelal uit bloemendecors (zgn. ‘Rosenuhren’), al dan niet voorzien van twee geschilderde zuilen ter weerszijden van de cijferring. Sommige klokken werden tevens voorzien van de namen van bruidegom en bruid. Klokken met een vruchtendecor (zgn. Appelklokjes) werden o.m. veelvuldig naar Holland geëxporteerd.
De vroegste koekoeksklok zou rond 1730 zijn vervaardigd door Franz Anton Ketterer uit Schönwald. De roep van de koekoek werd voortgebracht door twee orgelpijpjes van verschillende lengte (14 en 17,5 cm) met een blaasbalgje. Pas later werd een mechaniekje toegevoegd voor het bewegen van de vogel en het openen van een deurtje in de wijzerplaat. Tot de vroegste voorbeelden behoren exemplaren uit ca. 1760. Rond 1850 ontstond het karakteristieke ontwerp van de koekoeksklok in de vorm van een spoorwachtershuisje (zgn. ‘Bahnhäusle’) naar ontwerp van Friedrich Eisenlohr (1805-1854) uit Karlsruhe. Dit wordt gekenmerkt door een gevelaanzicht met zadeldakje, omgeven door gezaagd of gestoken lofwerk. De gewichten hebben doorgaans de vorm van sparrenappels.
De vanaf ca. 1860 fabrieksmatig vervaardigde wandklok, gebaseerd op de Weense regulateur, werd een doorslaand internationaal succes. Ook in Nederland was men niet opgewassen tegen de productie van deze betaalbare ‘paardjesklokken’ met metalen achtdaags werk.