Tot de aller-vroegste klokjes voor privé gebruik behoort zonder twijfel een wandklokje uit 1575. Naar verluid zou het zeldzame klokje hebben toebehoord aan de Leidse stadssecretaris Jan van Hout (1542-1609). Tijdens het beleg van Leiden steunde hij burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werff. Na Leiden’s ontzet werd deze Hollandse stad beloond met het recht een eigen universiteit te stichten. Het gegraveerde jaartal onder de wijzerplaat van het klokje zou aan dit stichtingsjaar refereren. Van Hout was tevens secretaris van het curatorium van de Universiteit Leiden, en was daarmee mede verantwoordelijk voor de oprichting van de universiteit. De associatie van het klokje met Van Hout is niet onomstreden. Wel behoorde hij tot de notabelen die zich destijds een dergelijk kleinood had kunnen permitteren.
Het klokje is uitgevoerd in een messing kast met architecturale versiering in Renaissance-trant. Het geheel ziet eruit als een miniatuur poortgebouwtje, bekroond door driehoekige tympanen. De wijzerplaat en beide zijden zijn voorzien van gegraveerde rondbogen in perspectief. Aan de achterzijde van het klokje zijn de initialen B V gegraveerd. Het is niet bekend naar wie deze initialen verwijzen. Het klokje is opgenomen in het chronologisch overzicht van tijdmeting in Nederland onder de titel “De IIIIe Dimensie”. Het bijzondere museumstuk is in langdurig bruikleen afgestaan door Stedelijk Museum De Lakenhal te Leiden. Leiden telde tijdens de Renaissance meerdere klokkenmakers. Tot de in de Leidse poortersboeken vroegst vermelde uurwerkmakers behoren de uit Den Haag afkomstige Camp Davidsz.(ca. 1498), Andriess Florijss (ca. 1501), Claes Rippertsz. (ca. 1575) en de uit Delft afkomstige meester-uurwerkmaker Jan Cornelis (ca. 1595).